Vader Micheal en zoons Sebastiaan en Jeroen Bleekemolen: Honderd jaar aan race-ervaring en passie
Gepubliceerd op 31 mei 2024De naam Bleekemolen is onlosmakelijk met de autosport verbonden. Met dank aan Michael (74) en zoons Sebastiaan (45) en Jeroen (42). Een gesprek over passie, competitie en schuivers. ‘Nu we hier zitten te praten, zit ik met mijn rechtervoet al de komende race te beleven.’
Bij binnenkomst van het kantoor van Bleekemolens Race Planet onder de vaste tribune op Circuit Zandvoort komt een oranje gloed je tegemoet. Op een groot canvas dat op een glazen tafel staat en tegen de muur leunt, is Jeroen Bleekemolen vanaf de rug te zien in zijn nagenoeg geheel oranje racepak. Hij heft zijn gebalde vuist de lucht in, terwijl hij zelf omhoog wordt gehouden door vier sterke armen. Op de achtergrond zijn vaag juichende bezoekers – de helft ook in oranje gestoken – te zien. De foto is genomen na de A1 Grand Prix in 2006. Op Circuit Zandvoort. Bleekemolen eindigt die dag op de vierde plek voor het oog van zo’n zeventigduizend racefans.
De foto roept bij de familie Bleekemolen gemengde gevoelens op. De hoofdpersoon zelf, Jeroen, denkt in eerste instantie aan de sfeer op het circuit die dag. ‘Het was bizar om mee te maken. Het was een beetje zoals de gekte afgelopen jaren rondom Max Verstappen tijdens de Dutch Grand Prix, alleen allemaal net iets kleiner.’
Vader Michael spreekt vooral van een gemiste kans, kijkend na het sportieve verloop van de race. Zijn zoon had eigenlijk moeten winnen, stelt hij. ‘Als je 35 seconden voorstaat op de rest en iedereen gaat naar binnen om van regenbanden naar slicks te gaan, wat doe je dan? Juist, dan ga je ook naar binnen. En dan win je. Maar Jeroen werd niet naar binnen gehaald. Sebastiaan en ik stonden met verbazing te kijken bij de Audi S-bocht. Als we bij de pitstraat hadden gestaan, hadden we teambaas Jan Lammers nog wel proberen te overtuigen Jeroen ook naar binnen te halen. Jan gaf later toe dat het niet zijn beste beslissing was.’
Sebastiaan Bleekemolen begint te lachen. ‘Ik was er ook bij de races in Nieuw-Zeeland en Australië later dat seizoen, en ik heb Jan niet meer in de pits gezien.’
Dat raceweekend in Zandvoort hangen spandoeken op de tribunes met de tekst ‘Jeroen doet het niet voor de poen’. Dat is vooral bedoeld als een knipoog naar Jos Verstappen, die aanvankelijk zou rijden maar zijn stoeltje een paar dagen voor de race kwijtraakt omdat hij te veel geld vroeg. Daarop belt Lammers Jeroen Bleekemolen. ‘Ik zat bij Sebastiaan thuis, omdat zijn dochtertje Myrthe net was geboren,’ herinnert hij zich nog. ‘Jan vroeg of ik het weekend wilde rijden. Ik was verbaasd, maar daar ging ik natuurlijk geen nee tegen zeggen, ook al was de voorbereiding verre van optimaal.’
Passie
De foto op kantoor staat voor meer dan de waan van die dag op Zandvoort. Het staat bovenal voor de passie voor de autosport die de Bleekemolens met elkaar delen. Aan de keukentafel ging het vroeger en gaat het nog steeds vooral over auto’s, stellen ze. ‘We hebben het ook wel over andere zaken die in de wereld gebeuren, hoor,’ stelt Michael. ‘Maar het gaat daarna inderdaad snel weer over wielen.’
Ze weten niet beter, stellen Jeroen en Sebastiaan, die al vanaf jongs af aan op circuits en kartbanen rondlopen. In eerste instantie vanwege hun vader. Michael: ‘Als ze met een voetbal thuis waren gekomen, had ik die verstopt, haha. Ze hebben het racevirus vast via mij gekregen. Als ik was gaan wielrennen, zaten we nu misschien alle drie op een Gazellefiets. Maar ik heb ze nooit gepusht.’
Op hun dertiende rijden zijn zoons al hun eerste rondjes op Zandvoort. Met honderdzestig op de Tarzanbocht af. Ze zijn dan al via het karten volledig verkocht. Sebastiaan: ‘Het is niet alleen het rijden, maar voor mij zeker ook de competitie. Je doet mij geen plezier om de sleutels van een auto te geven en me vrijblijvend het circuit op te sturen. Ik wil beter worden, harder rijden dan een ander.’
Ze zijn competitief, alle drie. Als het sneller kan, moet het sneller. Als het beter kan, moet het beter. Dat ze thuis nooit een spelletje speelden als Mens Erger Je Niet was ongetwijfeld een vorm van zelfbehoud. Voor de twee verliezers dan. En er komen natuurlijk geen auto’s in het bordspel voor.
De competitie met zijn zoons wil Michael Bleekemolen op de baan best nog wel eens aangaan, zegt hij dan ineens. ‘Het zou toch leuk zijn om een middenklasser op het circuit te zetten en dan kijken hoe we het alle drie doen. Zonder inrijden, onder gelijke omstandigheden.’
Zijn zoons happen niet.
De volgende generatie dient zich ook al aan. De drie zoons van Jeroen – Oliver, Benjamin en Max – en de jongste dochter van Sebastiaan –Robin – racen ook; Myrthe heeft meer met voetbal – en haar vader pakt de bal niet af. ‘We zijn onze kinderen niet aan het kweken tot topcoureur, om zo te zeggen,’ stelt Jeroen. ‘Daarvoor moet je minimaal twee keer per week karten, zelfs al om in de Nederlandse top te komen. Maar ze hebben er allemaal plezier in. Dat is het belangrijkste.’
Besmet
De oorsprong van de racefamilie Bleekemolen ligt bij de achtjarige Michael, als hij door zijn vader voor de eerste keer wordt meegenomen naar Circuit Zandvoort, voor de Dutch Grand Prix. ‘Mijn vader noemde die F1-auto’s rijdende sigaren. Ik weet nog heel goed dat hij zei dat we op de perstribune mochten zitten. Hij vond dat geweldig, ik wist niet eens wat pers was. In de kantoren van het circuit zelf hangt nu een foto van die Formula 1-race uit 1958, genomen in de Hugenholtz. Het is dat de pixels te groot zijn, anders zou je als je inzoomt mij en mijn vader zien staan. Ik ben die middag echt besmet geraakt met het racevirus.’
Al op zeer jonge leeftijd rijdt Michael Bleekemolen zijn eerste rondjes op het circuit. ‘Ik kwam tot twee rondjes, toen stond ik bij het Scheivlak in het zand,’ vat hij de eerste keer samen. ‘Ik woonde in de buurt, dus ging uit school op de fiets hierheen, om een beetje te kijken. Zo raakte ik aan de praat met mensen. Ze dachten vast ook: wat doet dat jochie hier?’
Hij blijkt talent te hebben en schopt het via de Formula Ford zelfs tot de Formula 1. Twee keer probeert hij zich te kwalificeren voor de hoofdrace in Zandvoort, twee keer zonder succes. Professioneel is de koningsklasse eind jaren zeventig allerminst. ‘Ik heb vooral heel veel getest en heel weinig gereden, voor tweederangs teams. Ik prepareerde mijn Formula Fordje beter dan wat die teams met onze F1-auto’s deden. Ik mag blij zijn dat het allemaal goed is gegaan. Uitlijnen gebeurde amper of in elk geval niet goed. Ik weet nog dat Rolf Stommelen hier op Zandvoort een paar rondjes reed, uitstapte en tegen me zei: “Hier moet je niet in gaan racen. Dat is levensgevaarlijk.” En toch stapte ik in.’
Jeroen: ‘Ik kwam laatst je oude teamgenoot Jochen Mass tegen. Hij zei ook al dat het de worst race car ever was waarin hij destijds reed. Het was een bizarre tijd. Ze begonnen het seizoen met dertig coureurs, elk jaar kwam er minimaal één om het leven. Als ik die verhalen hoor, ben ik toch blij dat ik in een andere tijd ben begonnen met racen.’
Klappers
Aan tafel zit zo’n slordige honderd jaar aan race-ervaring. Natuurlijk zijn er de nodige schuivers gemaakt in al die jaren, ook hier in Zandvoort. Sebastiaan bijt het spits af wat pijnlijke anekdotes betreft. ‘Ik was bijna klaar tijdens een cursusdag en vond dat de auto al niet lekker remde. Maar ik dacht: die laatste vijf minuten kan nog wel. Ik reed op de Tarzanbocht af, trapte door mijn rem heen en knalde zo op een andere auto, een gloednieuwe BX. Ik sloeg met mijn auto voorover en kwam in de grindbak terecht, op de kop. Gelukkig hield ik er niets aan over, al was ik die avond wel een beetje afwezig. Het weerhield me niet om weer in te stappen.’
Michael: ‘Twee dagen later reed ik richting Amsterdam en zag ik die auto op een aanhanger staan. Ik dacht: hé, die is van Sebastiaan. Ik schrok van wat er van over was. Ik was zelf niet op het circuit tijdens die klapper, en Sebastiaan deed er vrij laconiek over.’
De crashes die Jeroen zich herinnert zijn vooral op andere circuits. Een klapband op Daytona bijvoorbeeld, waardoor hij met 280 kilometer per uur de pitstraat in spint. ‘Dan denk je: dat ging maar weer net goed.’ Ook een klapband op de Nürburgring herinnert hij zich nog goed, net als een glijder met een Lamborghini op datzelfde circuit. ‘Dat was mijn eigen fout, mijn banden waren nog koud.’
‘De sport wordt steeds veiliger,’ zegt Sebastiaan. ‘Alleen door pech kun je nog serieus gewond raken. Je moet bijvoorbeeld niet stil komen te staan op de baan en dat er eentje vol op je in rijdt. Maar bij een normale crash is er niet veel aan de hand.’
Zeg dat zijn vader maar. In 2021 slaat Michael Bleekemolen op Spa met een GT2-auto linksaf de autobanden in. Een meter verder begint de muur. ‘Als ik die had geraakt, had ik hier niet meer gezeten,’ zegt hij nuchter. ‘Ik zat te fluiten in die auto, zo mooi reed-ie. Een hagelnieuwe KTM was het. Ik lag vijfde, moest nog vier bochten. Sloeg ik zo linksaf, frontaal tegen de banden. Ik brak daarbij mijn rug, scheurde mijn nieren. Och, wat een pijn had ik. Eenmaal hersteld ging ik skiën, klapte er een snowboarder op me. Ik weet daar verder niets meer van. Ik had een gescheurde long en vier gebroken ribben. En dat nadat ik in goed vijftig jaar nooit iets had gehad. Ik was slechts een keer naar het ziekenhuis gebracht, in Monaco. Ik had niets. Het ergste was nog dat ik van de brancard viel. Ze hadden me niet vastgegespt, omdat het allemaal snel, snel moest. De Formula 1-race moest beginnen.’
Stoppen
‘Het is veilig, maar het is geen ongevaarlijk spelletje,’ zegt Michael Bleekemolen dan. ‘Ik ga volgend jaar mijn 54ste seizoen in. Soms denk ik: moet ik stoppen? Ik moet niet veel langzamer worden, wil niet het licht uitdoen op het circuit. Maar het blijft zo mooi. Nu we hier zitten te praten, zit ik met mijn rechtervoet al de komende race te beleven.’
Samen met Sebastiaan rijdt de nestor van de familie in de EuroNASCAR. ‘Een mooie klasse,’ stelt Sebastiaan. ‘Je hebt er wat talenten rondrijden, wat ouderen.’ Jeroen rijdt vooral nog endurance-races, zoals de 24 Uur van Le Mans, die hij in 2008 (LMP2-klasse) en 2019 (GTE AM-klasse) weet te winnen. In 2023 rijdt hij onder meer de 24 Uur van Daytona en Spa.
Zien Sebastiaan en Jeroen ook een carrière van 54 jaar voor zich weggelegd? ‘Ik zou dat niet doen,’ stelt Sebastiaan. ‘Ik zou dan te langzaam worden. Ik doe af en toe hardloopwedstrijden, maar merk ook daarin dat ik langzamer word en dat dat een reden is om te stoppen. Dat kan met de autosport ook zomaar kunnen gebeuren.’
Jeroen knikt. ‘Zo sta ik er ook wel in. Het is tegenwoordig ook lastiger om langer competitief te blijven, want er zijn zoveel talenten. Als je een tiende laat liggen, zak je meteen drie plekken naar achter. Ik doe dit nu twintig jaar professioneel. Als ik zolang door wil gaan als onze vader, zou ik nog niets eens op de helft zijn.’